LUCEBERT
op mijn rug rust de wind
Drie voordrachten uit 1949
Bezorgd door Peter Hofman, met een essay van Jan Oegema
Met een tekening van Lucebert
nummer 40 | essayreeks 3 | 2011
450 exemplaren | 88 p | 11 x 20 cm | offset
letter Albertina en Helvetica | papier Biotop 3
ISBN 978 90 79020 00 3
uitverkocht
Peter Hofman, auteur van Lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert (De Bezige Bij 2004) heeft in de afgelopen jaren drie nog onbekende lezingen ontdekt. Deze lezingen, uitgesproken door de dichter zelf op de eerste en tweede Cobra-dichtersavond in het Stedelijk en voor studenten van het ikno (Kunstnijverheidschool Amsterdam), dateren uit 1949. Ze belichten met name het eigen dichterschap van Lucebert. De dichter heeft zich weinig expliciet over zijn eigen poëzie uitgelaten, vandaar het belang van deze korte toespraken.
Zijn uitspraken over verwante dichters, het onderscheid dat hij maakt in poëticale benadering en de literair-historische traditie waarin hij zich plaatst zijn ongewoon helder. Dat hij in één lezing zelfs zijn opvattingen adstrueert aan de hand van eigen gedichten is uniek.
Peter Hofman voorziet de redes van een literair-historische context; Jan Oegema werkt in een nawoord enige motieven uit.
Een tekening van Lucebert verluchtigt de uitgave.
De lezingen werden eerder gepubliceerd in De Parelduiker en Hollands Maandblad.
OVER DE BEZORGER EN DE INLEIDER
Peter Hofman (1939) doet onderzoek naar leven en werk van Lucebert en publiceerde daarover onder meer in Literatuur, De Parelduiker, Hollands Maandblad en De Gids. Ook werkte hij mee aan de essay-bundel Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert (Historische Uitgeverij, 1999). In 2004 verscheen van zijn hand de documentaire biografie Lichtschikkend en zingend - de jonge Lucebert (De Bezige Bij, 2004). Peter Hofman is bestuurslid van de Stichting Lucebertiana.
Jan Oegema (1963) is uitgever en publicist. Hij publiceerde o.a. Lucebert, mysticus (Vantilt, 1999), Een vreemd geluk; de publieke religie rond Auschwitz (Balans, 2003), Ziek van de zee. Paul van Ostaijen en de mystiek (Huis Clos, 2009) en De stille stem; niet-weten als levenshouding (Nieuw Amsterdam, 2011).
REACTIES
Zou Lucebert, de dichter uit wiens mond de Goden spraken, zoals Rudy Kousbroek het uitdrukte, aan de Europese grondwet in Verzen hebben kunnen meewerken? Hij noemde in 1949 de Europese cultuur "antiartistiek, a-religieus, maar wel zeer staatkundig, zeer expressief en zeer technisch ingesteld". Dus nee, maar toch: hij wilde "de schijnbare tegenspraak opheffen" tussen "de naar levenszekerheid hunkerende massa en de naar levensvolheid hunkerende eenling-kunstenaar". Drie voordrachten uit 1949 van Lucebert, de Keizer der Vijftigers, zijn voor het eerst gebundeld onder de titel op mijn rug rust de wind (Huis Clos, 88 blz. € 15), bezorgd door Peter Hofman en aangevuld met een uitstekend essay van Jan Oegema. Twee toespraken hield Lucebert als woordvoerder van de experimentele dichters in het Stedelijk Museum. De derde, langere voordracht, is lang verloren gewaand. Deze belangrijke toelichting van de dichter op zijn eigen werk - over aards, hemels en hels dichterschap - is aangetroffen in de nalatenschap van Ethel Portnoy.
Elsbeth Etty in NRC, 19 november 2011
Het schitterend vormgegeven Op mijn rug rust de wind opent met het persbericht uit 1949 waarmee de Experimentele Groep Holland de tentoonstelling aankondigde in het Stedelijk Museum Amsterdam met werk van schilders van de één jaar daarvoor opgerichte Cobra-beweging. Na een voorbeeldige inleiding van Peter Hofman volgt de eerste van de drie lezingen die de dichter-schilder Lucebert in 1949 hield: twee in het museum en één voor kunststudenten elders in de hoofdstad. Na het uitspreken van de eerste lezing liep de zaak volledig uit de hand. Martinus Nijhoff protesteerde luid en een man die iets riep als 'wat een onzin' werd door Aldo van Eyck en Constant met stoel en al de gang op gegooid. Mooie tijden! Een verhelderend essay van Jan Oegema sluit dit pareltje af.
Koen Eykhout in Dagblad De Limburger, 13 december 2011
LJ. Swaanswijk (1924-1994), beter bekend onder zijn kunstenaarsnaam Lucebert, was een productief dichter en schilder, maar met debuteren maakte hij geen haast. Zijn eerste gedicht in druk stond in 1949 in het tijdschrift Reflex, onder de geëngageerde titel 'Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesie'. Lucebert zou de meest geliefde dichter van de Vijftigers worden. Tel daarbij op dat hij hoegenaamd geen proza schreef en het is begrijpelijk dat drie teruggevonden lezingen uit 1949 groot nieuws betekenen. 'Wij, geachte toehoorders, zijn dus om zo te zeggen de eerste nudisten in de literatuur,' oreerde hij, en hij wilde ook nog wei nuanceren dat de Vijftigers verwant zijn aan de surrealisten. Henry Miller had eens gezegd: 'Een surrealist is iemand die het bierglas van zijn vriend vol pist en het hem dan laat leegdrinken.' Lucebert vond dit een Amerikaanse interpretatie van surrealisme. Zijn Europese variant in 1949: 'Deze laat niet zijn vriend het glas leegdrinken, maar doet het zelf.' Lucebertbiograaf Peter Hofman voorziet deze lezingen van een literair-historische context en Jan Oegema poogt in een nawoord Lucebert met Kierkegaard te verbinden.
Hans Renders in Vrij Nederland, 28 januari 2012