[69] [68] [67] [66] [65] [64] [63] [62] [61] [60] [59] [58] [57] [56] [55] [54] [53] [52] [51] [50] [49] [48] [47] [46] [45] [44] [43] [42] [41] [40] [39] [38] [37] [36] [35] [34] [33] [32] [31] [30] [29] [28] [27] [26] [25] [24] [23] [22] [21] [20] [19] [18] [17] [16] [15] [14] [13] [12] [11] [10] [9] [8] [7] [6] [5] [4] [3] [2] [1]

PAUL VAN OSTAIJEN

Gebruiksaanwijzing der lyriek

Bezorgd door Matthijs de Ridder


nummer 42 | essayreeks 5 | 2012

900 exemplaren | 64 + 12 p | 11 x 20 cm | offset

letter DTL Haarlemmer | papier Biotop 3

ISBN 978 90 79020 15 7

€ 15,00

lijn

Er zijn weinig poëticale teksten die bijna een eeuw na hun eerste verschijnen nog zoveel waarde blijken te hebben als Paul van Ostaijens Gebruiksaanwijzing der lyriek. Vraag een dichter vandaag de dag naar zijn opvattingen over poëzie en je zult er veel elementen in aantreffen die ook al voorkomen in de lezing die Van Ostaijen eind 1925 en begin 1926 in Brussel en Antwerpen hield en die hij in april 1927 publiceerde in Vlaamse Arbeid: "Het onderwerp van het gedicht is het gedicht zelve" (…).'

De toon is gezet voor een adequate en toegankelijke analyse van een van de belangrijkste teksten van grote Antwerpse dichter. Matthijs de Ridder (1979) is schrijver en literatuurcriticus. In 2009 promoveerde hij op het proefschrift Staatsgevaarlik! De activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren. Hij publiceerde onder andere de Verzamelde Verzen 1914-1965 van Gaston Burssens, Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver en Ouverture 1912. Literatuur en Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Grote Oorlog. Hij werkte mee aan Paul van Ostaijens De bankroet jazz, de opstellenbundel De trust der vaderlandsliefde. Over literatuur en de Vlaamse Beweging 1890-1940 en is mede-oprichter en redacteur van De Reactor, platform voor literaire kritiek en nY, tijdschrift voor literatuur, kritiek en amusement. Herfst 2012 verschijnt Rebelse ritmes, een boek over jazz en literatuur.

lijn

REACTIES

In zijn meeslepende Gebruiksaanwijzing der lyriek (1927) ontwerpt Paul van Ostaijen een suggestieve theorie over de werking van poëzie, waarbij hij stelt dat klank en betekenis een verbintenis moeten aangaan: 'Zijn beide verenigd, de zin en de klankwaarde, dan spreek ik van de sonoriteit van het woord en daarmee bedoel ik, zoals in de schilderkunst, het trillen der waarden tot elkaar, het imponderabele dat in de spanning ligt tussen twee woorden, spanning, die door geen teken verbeeld, toch de essentiële trilling is.'

Dat klinkt mooi, maar roept bij nader inzien meer vragen op dan er beantwoord worden. In de eerste plaats lijkt Van Ostaijen er ten onrechte van uit te gaan dat er een magisch verband bestaat tussen klank en betekenis, in de tweede plaats zijn begrippen als 'het imponderabele' en 'essentiële trilling' zo vaag dat er eigenlijk niets gezegd wordt. Niettemin heeft Van Ostaijen gelijk, zoals de geschiedenis van de dichtkunst laat zien, want iedere dichter en poëzielezer kent de evocatieve kracht van taalmuziek. Poëzie is een placebo die zelden zijn uitwerking mist. […]


Piet Gerbrandy in De Groene Amsterdammer, 4-4-2013

lijn

In 1925-26 hield Paul van Ostaijen een poëticale lezing waarin hij zijn visie op het dichterschap en op het wezen van de poezie probeerde te omschrijven. Hij deed dat ongemeen levendig - op zijn eigen, wat nerveuze wijze. Het lezen van deze Gebruiksaanwijzing der lyriek is nog steeds een avontuur, met onvermoede dubbele bodems, strijdbare uitvallen, ingebouwde tegenspraak, verrassende karakteriseringen en vergelijkingen en een flinke scheut humor en sarcasme. De lezing bevat twee delen. Het eerste vaart, schijnbaar positief, onder de vlag 'lokaal optimisme', en ontmaskert het traditionele beeld van de dichter dat in Vlaanderen gangbaar is: 'een exempel van burgerdeugd', iemand die veeI geleden heeft voor de kunst en een ethische taak heeft in de maatschappij. Daar stelt Van Ostaijen tegenover: 'De lyricus, de dichter, is alleen door zijn lyriek te situeren.' Die bevindt zich in een spanningsveld tussen de wil tot uitdrukken en de hopeloosheid van het uitdrukken - vandaar dat dit deeI 'lyries pessimisme' kan heten. De dichter probeert iets uit te drukken dat hij subjectief ervaart, maar dat tegelijk 'een objektieve algemeen-geldigheid' bezit, en beseft tegelijk dat dit in traditionele woorden en vormen haast onmogelijk is. De dichter is in die zin vergelijkbaar met de mysticus; poëzie is 'de laagste trap van de ekstase'. 'Evenals de ekstase heeft de poëzie eigentlik niets te vertellen, buiten het uitzeggen van het vervuld-zijn-door-het-onzegbare'.

De zuivere lyriek die Van Ostaijen bepleit, boort in het transcendente van het woord, streeft naar resonantie van het woord in het onderbewustzijn, door zich te bewegen tussen de zin [= betekenis] en de klankwaarde. 'De woorden moeten de specifiese onderbewuste som die zich in de dichter om een gebeuren vormt naar de oppervlakte stoten. [...] Het is door de mededeling van onbekende resonansen dat de dichter nieuw is en ons de dingen toont als splinternieuwe munt.' Van Ostaijen gaat in op de verwantschappen tussen woorden, op de manier waarop woorden kunnen worden gesensibiliseerd, de overeenkomsten en verschillen met de mystici, het streven naar een gedicht zonder onderwerp, het verschil tussen zijn zuivere gedichten en andere 'vrije verzen', zijn afkeer van ernstige literatuur.

Tekstbezorger Matthijs de Ridder situeert de poëticale tekst in Van Ostaijens ontwikkeling als dichter, wijst op de filosofische invloeden (Kant, Hegel, Stirner) en karakteriseert bondig de 'reinthematiese dichtkunst'. Hij noemt ook enkele redenen waarom Van Ostaijen moeilijk leesbaar is. lk zou er nog een aan toevoegen: de sterke invloed van de Berlijnse jaren op diens woordkeus en zinsbouw. AIs je denkt dat je Duits aan het lezen bent, wordt de Gebruiksaanwijzing der lyriek stukken toegankelijker. Met de talrijke verklarende noten die de bezorger bij de tekst heeft gevoegd, wordt deze gelukkig veeI begrijpelijker. Hier en daar frons je de wenkbrauwen. Het is wat vreemd dat de bloemlezer, criticus en essayist Dirk Coster een 'journalist' wordt genoemd; Henri Bremond (toch zonder 'accent aigu') kan onmogelijk op zijn zeventiende tot jezuïet zijn gewijd; de 'daemonie' waar Van Ostaijen het over heeft is niet zonder meer gelijk te stellen met 'demonie' (duivelse uitwerking) maar heeft, zoals de tekstbezorger al suggereert, zeker ook een positieve, meer bepaald platonische connotatie. Het fraai vormgegeven boekje heeft nog een verrassing in petto: in de voorflap vind je een kleine bloemlezing met enkele voornamelijk zuiver lyrische gedichten van Van Ostaijen, waar ook in de noten naar wordt verwezen. Een van de belangrijkste, nog steeds actuele poëticale teksten van de Nederlandse literatuur is met deze uitgave in optimale vorm beschikbaar.


Erik de Smedt in De Leeswolf, 9-2012

lijn