WIEL KUSTERS
En de grote rodekolen en de rode kroten rooien
Jan Hanlo's moedertaal
nummer 45 | essayreeks 6 | 2012
300 exemplaren | 64 p | 11 x 20 cm | offset
letter DTL Haarlemmer | papier Biotop 3
ISBN 978 90 79020 18 8
uitverkocht
andere titels van Wiel Kusters:
Dichter/essayist Wiel Kusters geeft een nieuwe betekenis aan de experimentele gedichten Jossie, De mus en Oote van Jan Hanlo. Wie Kusters leest zal deze experimentele gedichten die iedereen lijkt te kennen, nooit meer kwalificeren als een 'niet zo originele dada-reprise' of Hanlo-kunstje.
Uit het creatieve werk en de brieven van Hanlo construeert de dichter/essayist al 'wandelend' de context van de moeder-taal die tegenover de vader-taal staat. Waar die laatste de normatieve orde van de taal vertegenwoordigt, transparantie en gefixeerde betekenissen, staat de moeder-taal voor het anders-zijn, voor klank, lust, het troebele. Dus voor taalgebruik dat de grammatica en spelling verstoort en een nieuwe orde creëert waarin de 'materialiteit' van de taal heerst, waar bijvoorbeeld 'het niet-menselijk intellect' een kans krijgt.
Nogal wat gedichten, brieven en prozastukjes in de typische moeder-taal passeren de revue, en we ontmoeten onder anderen Lieve Mai, de merel, de mus, de vader, Louis Armstrong, Lys Assia, Raimu, Bonpapa en Simon Vinkenoog in deze prikkelende verkenning van Hanlo's taalgebruik. Regels als En daarna met de mijden/ naar de wijden helpen melken/ En de grote rodekolen/ En de rode kroten rooien komen niet uit de trukendoos: ze blijken typische, betekenisvolle uitingen van Hanlo's 'tweetaligheid'. Poëzie als vakantie van de filosofie krijgt in Jan Hanlo's moedertaal een essayistische pendant.
Deze uitgave verschijnt bij gelegenheid van de 100ste geboortedag van Jan Hanlo, in samenwerking met het Letterkundig Centrum Limburg (LCL)
REACTIES
Uit Krant Beurs van Kleine Uitgevers 2013
Het begrip wetenschap heeft een eigenaardige status binnen de literatuur‚(wetenschap). Dikwijls gebruikt men slechte literatuur (bijvoorbeeld psycho‚analyse) als wetenschap. Dikwijls is het ook niet nodig om pseudowetenschap te gebruiken. Wat men te zeggen heeft, kan op een rationele wijze gebeuren zodat het denken niet vervuild of verzwakt wordt.
En de grote rodekolen en de rode kroten rooien: Jan Hanlo's moedertaal van Wiel Kusters is hiervan een voorbeeld. De auteur stelt dat er in het werk van Hanlo twee soorten taal aan het werk zijn: de normale en de ontregelende. Hij leest en toont ons die plekken. Maar langzaam daagt het dat de auteur niet inductief, zoals de wetenschap, te werk gaat maar deductief. Hij wil een extern opgestelde these bewijzen maar hij doet alsof hij veldwerk verricht. En die praktijk zelf is dan gekleurd. Neem het titelloze gedicht 'Hoor de merel/ (De lieve moeder) // Ja ik luister/ (Het lieve kind)'. Kusters maakt een onderscheid tussen de moeder- en de vadertaal. De vader staat dan voor discipline, de moeder niet (alle denken geïnspireerd door de psychoanalyse is dichotomisch simpel). Doordat het kind hier luistert naar de moeder, kan de interpretatie van Kusters omgekeerd worden. De moeder is dan de mediator, de disciplinator. Maar toch wordt de vaderfiguur verbonden met 'autoritaire "cultuurlijke" grammatica en het streven naar transparante betekenis'. (We zien de ideologie: wat klaar en duidelijk is, is negatief; het zwarte, onduidelijke is positief. Het is een anti-Verlichtingsdenken. Immers, wat is vrijheid?) Op p. 25 lezen we: 'Wanneer ik [...] over het "moederlijke" en het "vaderlijke" spreek, over "moeder-taal" en "vader-taal", dan gebruik ik die woorden in metaforische zin. Min of meer aansluitend ook bij gedachten uit de psychoanalytische theorie van Lacan. Maar ik fluit die op mijn eigen wijze.' Kusters doet alsof hij iets uitgevonden heeft en dat hij toevallig tot een variante van Lacans 'theorie' gekomen is.
Is die variante dan een consistente? Nee, want het gedicht 'Oote' is een gedicht van (letterlijk te nemen) zijn vader (en grootvader). Met andere woorden een a-logisch en a-grammati‚caal vers is direct (biografisch) gelieerd met de vaderfiguur. De indeling tussen moeder- en vadertaal is geen werkbare. In noot 64 (behorend bij p. 45 'Het is een taal die geeft en verlangt) schrijft Kusters 'Ik ontleen deze typeringen niet aan Lacan, ze vloeien voort uit mijn lectuur van Hanlo's werk', om zich direct daaropvolgend af te vragen 'Hoe vinden we dit terug bij Jan Hanlo?' De auteur volgt een nogal kronkelige weg.
Had Wiel Kusters maar de gedichten van Jan Hanlo gelezen zonder de behoefte te hebben aan pseudowetenschap te doen, dan hadden we misschien nog iets kunnen leren - want het staat buiten kijf dat wat Jan Hanlo met taal doet, een belangrijke beweging is geweest.
Johan Velter in De Poëziekrant nr. 4, juni/juli 2013
Arjan Peters in de Volkskrant, 27 april 2013
Koen Eykhout in Dagblad De Limburger, 15 januari 2013